Перевод: со всех языков на французский

с французского на все языки

serrer les poings

  • 1 clench

    clench [klent∫]
    • to clench one's fists/teeth serrer les poings/les dents
    * * *
    [klentʃ]
    transitive verb serrer

    clenched-fist salute — salut m le poing levé

    English-French dictionary > clench

  • 2 сжать

    I
    1) (сдавить, стиснуть) прям., перен. serrer vt; abréger vt (сроки и т.п.)

    сжать в объя́тиях — serrer dans ses bras, étreindre vt

    сжать кулаки́ — serrer les poings

    сжать зу́бы — serrer les dents

    сжать сро́ки выполне́ния рабо́ты перен. — abréger les délais d'exécution d'un travail

    2) физ. (газ, воздух) comprimer vt
    II
    см. жать II
    * * *
    v
    gener. abréger, emprisonner

    Dictionnaire russe-français universel > сжать

  • 3 свивам

    гл 1. (сгъвам) plier; 2. (загъвам) envelopper qch (dans, de qch); 3. (за корабно платно, палатка) serrer, ferler; 4. (за вежди) froncer les sourcils; 5. (за устни) pincer les lèvres, faire la moue; 6. (възвивам) tourner; свивам наляво tourner а gauche; 7. само ед. ч. свива ме стомах avoir des coliques (des crampes) а l'estomac, être saisi d'une douleur а l'estomac; 8. (за мъка, скръб) serrer; 9. (за дреха) rétrécir; 10. (за буря) éclater, faire rage а свивай си устата tiens ta langue, mets un frein а ta langue; арго ta gueule ! свивам paмене hausser les épaules; свивам гнездо faire son nid; свивам знамената baisser pavillon; свива студ il commence а faire froid; свивам цигара rouler une cigarette; свивам юмруци serrer les poings; свивам си опашката déchanter, rabattre de ses prétentions, mettre.une sourdine а ses prétentions, filer doux; свивам се 1. se rétrécir, se resserrer; плат, който се свива при пране tissu, qui se rétrécit au lavage; 2. (сгушвам се) se tapir, se blottir, se pelotonner, se mettre en boule, se faire tout petit (de peur); 3. (om болка) se crisper, se tordre, se plier en deux; 4. (за лице) se crisper; (за вежди) froncer; (за очи) plisser; 5. (за вихрушка, буря) s'élever; 6. (живея бедно) vivre petitement; (живея на тясно) vivre а l'étroit, être а l'étroit; 7. разг прен être avare, être chiche; faire des économies sordides; 8. (срамувам се) s'effacer а сърцето ми се свива от мъка mon cњur se serre de douleur; свивам се в черупката си rentrer dans sa coquille; свила се e змия в кесията му il est pingre (rapiat, rat), il est dur а la détente.

    Български-френски речник > свивам

  • 4 hand

    1  main 〈v.〉
    ♦voorbeelden:
    1   aan handen en voeten gebonden • pieds et poings liés
         op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattes
         〈 figuurlijk〉 zich met handen en voeten verweren • se défendre pied à pied
         in andere handen komen • changer de main
         aan de beterende hand zijn • être en voie de guérison
         〈 figuurlijk〉 in de dode hand • de mainmorte
         een gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuse
         een gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compter
         die zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mains
         gouden handen hebben • avoir des doigts de fée
         met harde hand opvoeden • élever à la dure
         (iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)
         bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en haut
         van hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que
         〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.
         niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides
         〈 figuurlijk〉 een tekening uit de losse hand • un dessin à main levée
         〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambe
         met losse handen rijden • rouler sans les mains
         iemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.
         〈 figuurlijk〉 in slechte handen vallen • tomber entre de mauvaises mains
         de sterke hand • (les agents de) la force publique
         de politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tendue
         met vaste hand • d'une main assurée
         met vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poigne
         in vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mains
         de vlakke hand • la paume
         dat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortune
         de handen vol hebben • 〈 letterlijk〉 avoir les mains chargées; 〈 figuurlijk〉 avoir un travail fou
         in vreemde handen overgaan • passer en d'autres mains
         de handen vrij hebben • avoir les coudées franches
         〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.
         〈 figuurlijk〉 met de warme hand geven • donner de son vivant
         aan de winnende hand zijn • être en train de gagner
         〈 figuurlijk〉 met zachte hand • avec tact
         〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort
         〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn handen branden • se casser le nez
         de handen dichtknijpen • serrer les poings; 〈 figuurlijk〉 se frotter les mains
         iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.
         iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.
         zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main
         〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden • ±couvrir qn.
         〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.
         〈 figuurlijk〉 de handen ineenslaan • unir ses efforts
         〈 figuurlijk〉 mijn handen jeuken • la main me démange (de frapper)
         〈 figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen • arracher des applaudissements
         de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.
         〈 figuurlijk〉 de handen in de schoot leggen • baisser les bras
         de hand lezen • lire (dans) les lignes de la main
         de hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.
         hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds
         〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez
         〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.
         〈 figuurlijk〉 de hand ophouden • faire la manche
         elkaar de hand reiken • 〈 letterlijk en figuurlijk〉 se tendre la main
         iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.
         de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvrage
         〈 figuurlijk〉 de hand aan zichzelf slaan • mettre fin à ses jours
         〈 figuurlijk〉 de hand in eigen boezem steken • s'en prendre à soi-même
         〈 figuurlijk〉 zijn handen uit de mouwen steken • mettre la main à la pâte
         〈 figuurlijk〉 ik zou er mijn hand voor in het vuur durven steken • j'en mettrais ma main au feu
         〈 figuurlijk〉 de hand over het hart strijken • se montrer indulgent
         zijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout
         〈 figuurlijk〉 de hand van een meisje vragen • demander la main d'une jeune fille
         〈 figuurlijk〉 zijn handen aan iets vuilmaken • se salir les mains
         〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn handen in onschuld wassen • s'en laver les mains
         〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.
         mijn hand erop! • c'est promis!
         handen omhoog! • haut les mains!
         streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlement
         handen thuis! • bas les pattes!
         〈 figuurlijk〉 aan de hand van • d'après
         〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.
         hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main
         iets aan de hand hebben • 〈 bezig met〉 s'occuper de qc.; 〈 betrokken bij〉 être mêlé à qc.
         〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve
         〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.
         〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la main
         in de handen klappen • battre des mains
         in handen vallen van de politie • tomber aux mains de la police
         goed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniable
         zijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mains
         iemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn leven stellen in Gods hand • remettre sa vie entre les mains de Dieu
         〈 figuurlijk〉 een auto goed in de hand hebben • avoir une voiture bien en main
         iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main
         〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.
         〈 figuurlijk〉 hij mag zich in de handen wrijven • il peut se frotter les mains
         〈 figuurlijk〉 je hebt het zelf in de hand • c'est toi qui décides
         hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lune
         met de handen werken • travailler de ses mains
         〈 figuurlijk〉 met de handen in het haar zitten • s'arracher les cheveux
         〈 figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen • saisir l'occasion
         〈 figuurlijk〉 met de handen in de zakken staan, zitten • garder les mains dans les poches
         〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeur
         met de hand genaaid • cousu (à la) main
         zich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa poche
         iets om handen hebben • avoir qc. à faire
         〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand op handen dragen • ±être en admiration devant qn.
         op (met) de hand wassen • laver à la main
         de hand op de knip houden • être près de ses sous
         hand over hand toenemen • aller en augmentant
         iemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)
         iets ter hand nemen • 〈 letterlijk〉 prendre qc. en main; 〈 figuurlijk〉 entreprendre qc.
         iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travail
         er komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)
         uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la main
         uit de hand lopen • dégénérer; 〈m.b.t. prijzen, economie〉 déraper
         uit de eerste hand • de première main
         vlug van de hand gaan • se vendre comme des petits pains
         iets van de hand doen • écouler qc.
         van hand tot hand gaan • passer de main en main
         〈 juridisch〉 gift van hand tot hand • don de la main à la main
         〈 figuurlijk〉 voor de hand wegnemen • prendre ce qui est devant soi
         〈 figuurlijk〉 dat ligt voor de hand • ça va de soi
         〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 zonder handen rijden • rouler sans les mains
         geen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.
         hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touché
         〈 figuurlijk〉 geen hand voor ogen kunnen zien • n'y voir goutte
         het zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire
         〈 figuurlijk〉 handen te kort komen • être débordé de travail
         〈 spreekwoord〉 vele handen maken licht werk • à plusieurs mains l'ouvrage avance
    wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?
         alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'était
         iets in de hand werken • aider à qc.
         dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crime
         iemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côté
         op iemands hand zijn • être du côté de qn.
         〈 van personen〉 zwaar op de hand zijn • prendre tout au sérieux
         op handen zijn • être imminent
         van de hand in de tand leven • vivre au jour le jour
         een voorstel van de hand wijzen • repousser une proposition
         beschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusations
         een uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation
    → link=vogel vogel

    Deens-Russisch woordenboek > hand

  • 5 de handen dichtknijpen

    de handen dichtknijpen

    Deens-Russisch woordenboek > de handen dichtknijpen

  • 6 fury

    A n
    1 fureur f ; fig (of storm, sea) violence f ; to be in a fury être en fureur ; to clench one's fists in fury serrer les poings de rage ; he flew at her in a fury il se rua sur elle dans un accès de rage ;
    2 fig ( woman) furie f.
    to do sth like fury ○ faire qch comme un fou ○ /une folle ○.

    Big English-French dictionary > fury

  • 7 молча перенести трудности

    adv

    Dictionnaire russe-français universel > молча перенести трудности

  • 8 собраться с силами

    v
    gener. prendre son élan, ramasser ses forces, rappeler ses esprits, rappeler son courage, rassembler ses forces, rassembler son courage, recueillir ses forces, remonter la mécanique, se raidir, se ramasser, serrer les poings

    Dictionnaire russe-français universel > собраться с силами

  • 9 fist

    fist [fɪst]
    poing m;
    ∎ to clench one's fists serrer les poings;
    ∎ he shook his fist at me il m'a menacé du poing;
    ∎ to put one's fists up se mettre en garde;
    ∎ make a fist serrez le poing

    Un panorama unique de l'anglais et du français > fist

  • 10 кулак

    I м.
    1) poing m

    сжима́ть кула́ки́ — serrer ( или fermer) les poings

    погрози́ть кула́ко́м — montrer le poing

    сту́кнуть кула́ко́м по́ столу — frapper du poing sur la table

    2) воен. ( ударная группировка) groupement m de choc, masse f de manœuvre
    ••

    держа́ть в кула́ке́ кого́-либо — tenir qn sous sa poigne

    II м. тех.
    came f
    III м.
    ( богатый крестьянин-собственник) koulak m (paysan aisé, riche à l'époque de la guerre civile en Russie)
    * * *
    n
    1) gener. alluchon, dent, koulak, poing
    2) colloq. poigne
    3) eng. entraîneur, griffe, main, mâchoire (зажимного патрона), saillie, (мельничный) battant, battant (мельничный), culbuteur, came
    7) argo. tampon

    Dictionnaire russe-français universel > кулак

  • 11 calx

    [st1]1 [-] calx, calcis, f.:    - masc. dans Gratt. 278; v. Charis. 93, 2. a - talon.    - pugnis et calcibus uti, Cic. Sull. 71: se servir des poings et des talons [des mains et des pieds].    - calcem terere calce, Virg. En. 5, 324: toucher du talon le talon du rival qui précède [courir sur ses talons, le serrer de très près].    - advorsum stimulum calces, Ter. Phorm. 78 (s.-ent. jactare): regimber contre l'aiguillon [opposer une résistance inutile].    - calcem impingere alicui rei, Petr. 46, 5: donner un coup de pied à qqch, repousser qqch, délaisser qqch. b - pied; coup de pied, ruade.    - calces deteris, Plaut.: tu me marches sur les pieds.    - nudis calcibus, Juv.: les pieds nus.    - a capite ad calcem, Cic.: de la tête aux pieds.    - calcibus, Plaut.: à coups de pied.    - certare pugnis calcibus unguibus morsu denique, Cic. Tusc. 5: lutter à coups de poing, de pied, avec les ongles, avec les dents enfin.    - calce petere aliquem, Hor. S. 2, 1, 55: lancer une ruade à qqn. c - base, support, pied (d'un mât...).    - cum sua calce (malleolus avulsus) Plin. 17, 156: rameau (scion) détaché de l'arbre avec son talon [avec le bois adhérent à la base].    - calx mali, Vitr. 10, 3, 5: le pied du mât. d - patin d'escalier.    - Vitr. 9, praef. 8. [st1]2 [-] calx, calcis, f.:    - [gr]gr. χάλιξ.    - masc. très rare: Varr. Men. 288; Cato. Agr. 18, 7 II nom. calcis décad.: Fort. 11, 11, 12; Isid. 16, 3, 10 II plur. calces Greg. Tur. Patr. 2, 4. a - pierre à chaux, craie.    - calx viva, Vitr.: chaux vive.    - caementa non calce durata erant, Liv. 21, 11, 8: les moellons n'étaient pas assujettis par de la chaux. b - caillou (pour jouer), pièce, pion.    - calcem ciere, Plaut.: déplacer (bouger) une pièce. c - ligne tracée à la chaux au bout de la carrière; but, terme, fin.    - a calce ad carceres revocari, Cic.: revenir du bout de la carrière au point de départ.    - video calcem, ad quam nihil sit praeterea extimescendum, Cic. Tusc. 1, 8, 15: je vois (pour la vie) un terme au-delà duquel on ne doit rien redouter.    - Cic. Rep. frg. 7; Quint. 8, 5, 30; Gell. 14, 3, 10.    - extra calcem decurrere, Amm. 21, 1, 14: sortir de son sujet, faire une digression.
    * * *
    [st1]1 [-] calx, calcis, f.:    - masc. dans Gratt. 278; v. Charis. 93, 2. a - talon.    - pugnis et calcibus uti, Cic. Sull. 71: se servir des poings et des talons [des mains et des pieds].    - calcem terere calce, Virg. En. 5, 324: toucher du talon le talon du rival qui précède [courir sur ses talons, le serrer de très près].    - advorsum stimulum calces, Ter. Phorm. 78 (s.-ent. jactare): regimber contre l'aiguillon [opposer une résistance inutile].    - calcem impingere alicui rei, Petr. 46, 5: donner un coup de pied à qqch, repousser qqch, délaisser qqch. b - pied; coup de pied, ruade.    - calces deteris, Plaut.: tu me marches sur les pieds.    - nudis calcibus, Juv.: les pieds nus.    - a capite ad calcem, Cic.: de la tête aux pieds.    - calcibus, Plaut.: à coups de pied.    - certare pugnis calcibus unguibus morsu denique, Cic. Tusc. 5: lutter à coups de poing, de pied, avec les ongles, avec les dents enfin.    - calce petere aliquem, Hor. S. 2, 1, 55: lancer une ruade à qqn. c - base, support, pied (d'un mât...).    - cum sua calce (malleolus avulsus) Plin. 17, 156: rameau (scion) détaché de l'arbre avec son talon [avec le bois adhérent à la base].    - calx mali, Vitr. 10, 3, 5: le pied du mât. d - patin d'escalier.    - Vitr. 9, praef. 8. [st1]2 [-] calx, calcis, f.:    - [gr]gr. χάλιξ.    - masc. très rare: Varr. Men. 288; Cato. Agr. 18, 7 II nom. calcis décad.: Fort. 11, 11, 12; Isid. 16, 3, 10 II plur. calces Greg. Tur. Patr. 2, 4. a - pierre à chaux, craie.    - calx viva, Vitr.: chaux vive.    - caementa non calce durata erant, Liv. 21, 11, 8: les moellons n'étaient pas assujettis par de la chaux. b - caillou (pour jouer), pièce, pion.    - calcem ciere, Plaut.: déplacer (bouger) une pièce. c - ligne tracée à la chaux au bout de la carrière; but, terme, fin.    - a calce ad carceres revocari, Cic.: revenir du bout de la carrière au point de départ.    - video calcem, ad quam nihil sit praeterea extimescendum, Cic. Tusc. 1, 8, 15: je vois (pour la vie) un terme au-delà duquel on ne doit rien redouter.    - Cic. Rep. frg. 7; Quint. 8, 5, 30; Gell. 14, 3, 10.    - extra calcem decurrere, Amm. 21, 1, 14: sortir de son sujet, faire une digression.
    * * *
    I.
        Calx, calcis, m. g. et foe. Plaut. Le dessoubz du talon, Le talon.
    \
        A capite vsque ad calcem. Erasmus. Depuis la teste jusques au talon, Depuis le hault jusques au bas, Depuis le commencement jusques à la fin.
    \
        A calce ad carceres. Cic. De la fin au commencement.
    \
        Ferrata calx. Sill. Talon esperonné.
    \
        Concisus pugnis et calcibus. Cic. Bien batu, et tout desrompu à coups de poings et de pieds.
    \
        Cruentare equum ferrata calce. Tant donner de coups d'esperons au cheval qu'il en saigne.
    \
        Petere calce. Horat. Frapper du pied, ou du talon, Regimber.
    \
        Pulsa calce. Sill. Poulser, Frapper.
    \
        Verberare auras calcibus. Virg. Quand un cheval se dresse, et bat des pieds en l'air.
    \
        Vti pugnis et calcibus. Cic. Frapper des poings et des pieds.
    \
        Calces. Terent. Regimbement, Coups de pied.
    \
        Accipe calcem. Iuuenalis. Tien, tu auras ce coup de pied.
    \
        Calx. Cic. Le bout de quelque chose.
    II.
        Calx, calcis, foeminini tantum generis. Plin. De la chaulx.

    Dictionarium latinogallicum > calx

  • 12 рука

    bras m; ( кисть) main f

    идти с кем-л под руку — aller bras dessus, bras dessous; donner le bras à qn.

    * * *
    ж.
    1) main f ( кисть); bras m ( вся рука); menotte f ( ребёнка)

    мозо́листые ру́ки — mains calleuses

    разма́хивать рука́ми — agiter les bras

    игра́ть в четы́ре руки́ муз. — jouer à quatre mains

    держа́ть на рука́х — tenir dans ses bras

    держа́ть за́ руку — tenir par la main

    здоро́ваться за́ руку — serrer la main

    идти́ с ке́м-либо по́д руку — aller (ê.) bras dessus bras dessous avec qn, donner le bras à qn

    взять кого́-либо по́д руку — prendre le bras de qn

    вести́ кого́-либо под руки — conduire qn en le soutenant des deux côtés

    лома́ть (себе́) ру́ки — se tordre les mains

    по пра́вую, ле́вую ру́ку — à droite, à gauche, sur la droite, sur la gauche, à ma (ta, etc.) main droite, gauche

    из рук в ру́ки — de main en main

    с кни́гой в руке́ — un livre à la main

    рука́ми ( вручную) — à la main

    ру́ки вверх! — haut (придых.) les mains!

    ру́ки по швам! воен. — les mains sur la couture!

    2) ( почерк) écriture f

    э́то не моя́ рука́ — ce n'est pas mon écriture

    подде́лать чью́-либо ру́ку — imiter la signature de qn

    ру́ку приложи́ть ( подписать) — signer qch

    3) ( протекция) разг. piston m
    ••

    перепи́сывать от руки́ — copier à la main

    быть в чьи́х-либо рука́х — être entre les mains de qn

    быть в хоро́ших, плохи́х рука́х — être en bonnes, en mauvaises mains

    име́ть, быть под руко́й ( или под рука́ми) — avoir, être sous la main, à la portée de la main

    име́ть кого́-либо на рука́х ( на попечении) — avoir qn sur les bras, avoir qn sur le dos, avoir qn à sa charge

    носи́ть кого́-либо на рука́х разг. — choyer qn; faire fête à qn ( чествовать)

    отби́ться от рук разг. — n'en faire qu'à sa tête

    быть без кого́-либо, без чего́-либо как без рук разг. — прибл. ne pouvoir se passer de qn, de qch

    прибра́ть что́-либо к рука́м — empaumer qch

    держа́ть кого́-либо в рука́х — serrer la vis [vis] à qn, tenir la bride ( или la main) haute (придых.) à qn

    вы́дать на́ руки — délivrer vt en propres mains

    быть на все ру́ки ма́стером — savoir tout faire, suffire à tout

    наби́ть ру́ку на чём-либо разг. — avoir la main rompue à qch, se faire la main à qch

    переходи́ть из рук в ру́ки — passer de main en main, changer de main

    взять себя́ в ру́ки — se maîtriser, ne pas se laisser aller

    наложи́ть на себя́ ру́ки — se suicider

    уда́рить по рука́м ( согласиться) разг. — toper vi

    приложи́ть ру́ку разг. — prendre part à qch

    нагре́ть себе́ ру́ки на чём-либо разг. — bien profiter de qch; mettre du foin dans ses bottes (fam)

    дава́ть во́лю рука́м разг. — avoir la main leste

    сбыть что́-либо с рук разг. — se défaire ( или se débarrasser) de qch

    сиде́ть сложа́ ру́ки разг. — se croiser les bras

    махну́ть руко́й на что́-либо разг. — faire son deuil de qch, renoncer à qch

    пода́ть ( или протяну́ть) ру́ку (по́мощи) — tendre une main secourable

    дать кому́-либо по рука́м разг. — rembarrer qn; remettre qn à sa place

    держа́ть чью́-либо ру́ку уст., разг. — être du parti de qn

    мара́ть ру́ки разг. — se salir; se compromettre

    быть по руке́ — être bien à la main; ganter vi ( о перчатке)

    подня́ть ру́ку на кого́-либо — lever ( или porter) la main sur qn

    попа́сть кому́-либо по́д руку разг. — tomber (ê.) sous la main de qn

    связа́ть по рука́м кого́-либо — lier les mains à qn

    быть свя́занным по рука́м и нога́м — avoir pieds et poings liés

    развяза́ть ру́ки кому́-либо — laisser les coudées franches à qn, laisser les mains libres à qn

    умыва́ть ру́ки — s'en laver les mains

    ухвати́ться обе́ими рука́ми за кого́-либо, за что́-либо разг. — saisir qn, qch à deux mains

    умере́ть на чьи́х-либо рука́х — expirer entre les bras de qn

    ходи́ть по рука́м (о книге и т.п.) — passer de main en main

    с ору́жием в рука́х — les armes à la main

    руко́й пода́ть отку́да-либо, куда́-либо разг. — être à deux pas de...

    под пья́ную ру́ку разг. — en état d'ivresse

    не поклада́я рук — sans relâche

    из пе́рвых рук — de première main

    на ско́рую ру́ку разг. — à la va-vite; à la hâte (придых.)

    рука́ о́б руку — la main dans la main

    из рук вон (пло́хо) разг. — très mal

    сре́дней руки́ разг. — moyen, médiocre; de qualité moyenne ( среднего качества)

    по рука́м! разг. — tope (là)!, topons (là)!

    ру́ки прочь от...! — bas les mains devant...!

    ру́ки ко́ротки! разг. — vous n'avez pas le bras assez long!

    он его́ пра́вая рука́ — il est son bras droit

    ему́ э́то сошло́ с рук разг. — прибл. il s'est tiré d'affaire, il l'a échappé belle, il s'en est tiré à bon compte [kɔ̃t]

    э́то де́ло его́ рук — c'est son fait, c'est le fait de...

    э́то мне на́ руку, э́то мне с руки́ разг. — прибл. cela m'arrange, cela fait mon jeu ( или mon affaire), cela me botte

    э́то мне не с руки́ разг. — cela ne m'arrange pas, cela m'est incommode

    он не чист на́ руку разг. — прибл. c'est un homme sans probité; il a les mains crochues

    у меня́ ру́ки опуска́ются разг. — les bras me tombent

    у меня́ всё из рук ва́лится разг. — tout me tombe des mains

    рука́ не дро́гнет — la main ne tremblera pas

    рука́ не поднима́ется — je n'ai pas le courage de (+ infin)

    ру́ки че́шутся разг. — les mains me démangent

    рука́ ру́ку мо́ет погов. — прибл. s'entendre comme larrons en foire; un barbier rase l'autre

    своя́ рука́ влады́ка погов. — прибл. quand on est le maître on fait ce qu'on veut

    * * *
    n

    Dictionnaire russe-français universel > рука

  • 13 рука

    ж.
    1) main f ( кисть); bras m ( вся рука); menotte f ( ребёнка)

    мозо́листые ру́ки — mains calleuses

    разма́хивать рука́ми — agiter les bras

    игра́ть в четы́ре руки́ муз. — jouer à quatre mains

    держа́ть на рука́х — tenir dans ses bras

    держа́ть за́ руку — tenir par la main

    здоро́ваться за́ руку — serrer la main

    идти́ с ке́м-либо по́д руку — aller (ê.) bras dessus bras dessous avec qn, donner le bras à qn

    взять кого́-либо по́д руку — prendre le bras de qn

    вести́ кого́-либо под руки — conduire qn en le soutenant des deux côtés

    лома́ть (себе́) ру́ки — se tordre les mains

    по пра́вую, ле́вую ру́ку — à droite, à gauche, sur la droite, sur la gauche, à ma (ta, etc.) main droite, gauche

    из рук в ру́ки — de main en main

    с кни́гой в руке́ — un livre à la main

    рука́ми ( вручную) — à la main

    ру́ки вверх! — haut (придых.) les mains!

    ру́ки по швам! воен. — les mains sur la couture!

    2) ( почерк) écriture f

    э́то не моя́ рука́ — ce n'est pas mon écriture

    подде́лать чью́-либо ру́ку — imiter la signature de qn

    ру́ку приложи́ть ( подписать) — signer qch

    3) ( протекция) разг. piston m
    ••

    перепи́сывать от руки́ — copier à la main

    быть в чьи́х-либо рука́х — être entre les mains de qn

    быть в хоро́ших, плохи́х рука́х — être en bonnes, en mauvaises mains

    име́ть, быть под руко́й ( или под рука́ми) — avoir, être sous la main, à la portée de la main

    име́ть кого́-либо на рука́х ( на попечении) — avoir qn sur les bras, avoir qn sur le dos, avoir qn à sa charge

    носи́ть кого́-либо на рука́х разг. — choyer qn; faire fête à qn ( чествовать)

    отби́ться от рук разг. — n'en faire qu'à sa tête

    быть без кого́-либо, без чего́-либо как без рук разг. — прибл. ne pouvoir se passer de qn, de qch

    прибра́ть что́-либо к рука́м — empaumer qch

    держа́ть кого́-либо в рука́х — serrer la vis [vis] à qn, tenir la bride ( или la main) haute (придых.) à qn

    вы́дать на́ руки — délivrer vt en propres mains

    быть на все ру́ки ма́стером — savoir tout faire, suffire à tout

    наби́ть ру́ку на чём-либо разг. — avoir la main rompue à qch, se faire la main à qch

    переходи́ть из рук в ру́ки — passer de main en main, changer de main

    взять себя́ в ру́ки — se maîtriser, ne pas se laisser aller

    наложи́ть на себя́ ру́ки — se suicider

    уда́рить по рука́м ( согласиться) разг. — toper vi

    приложи́ть ру́ку разг. — prendre part à qch

    нагре́ть себе́ ру́ки на чём-либо разг. — bien profiter de qch; mettre du foin dans ses bottes (fam)

    дава́ть во́лю рука́м разг. — avoir la main leste

    сбыть что́-либо с рук разг. — se défaire ( или se débarrasser) de qch

    сиде́ть сложа́ ру́ки разг. — se croiser les bras

    махну́ть руко́й на что́-либо разг. — faire son deuil de qch, renoncer à qch

    пода́ть ( или протяну́ть) ру́ку (по́мощи) — tendre une main secourable

    дать кому́-либо по рука́м разг. — rembarrer qn; remettre qn à sa place

    держа́ть чью́-либо ру́ку уст., разг. — être du parti de qn

    мара́ть ру́ки разг. — se salir; se compromettre

    быть по руке́ — être bien à la main; ganter vi ( о перчатке)

    подня́ть ру́ку на кого́-либо — lever ( или porter) la main sur qn

    попа́сть кому́-либо по́д руку разг. — tomber (ê.) sous la main de qn

    связа́ть по рука́м кого́-либо — lier les mains à qn

    быть свя́занным по рука́м и нога́м — avoir pieds et poings liés

    развяза́ть ру́ки кому́-либо — laisser les coudées franches à qn, laisser les mains libres à qn

    умыва́ть ру́ки — s'en laver les mains

    ухвати́ться обе́ими рука́ми за кого́-либо, за что́-либо разг. — saisir qn, qch à deux mains

    умере́ть на чьи́х-либо рука́х — expirer entre les bras de qn

    ходи́ть по рука́м (о книге и т.п.) — passer de main en main

    с ору́жием в рука́х — les armes à la main

    руко́й пода́ть отку́да-либо, куда́-либо разг. — être à deux pas de...

    под пья́ную ру́ку разг. — en état d'ivresse

    не поклада́я рук — sans relâche

    из пе́рвых рук — de première main

    на ско́рую ру́ку разг. — à la va-vite; à la hâte (придых.)

    рука́ о́б руку — la main dans la main

    из рук вон (пло́хо) разг. — très mal

    сре́дней руки́ разг. — moyen, médiocre; de qualité moyenne ( среднего качества)

    по рука́м! разг. — tope (là)!, topons (là)!

    ру́ки прочь от...! — bas les mains devant...!

    ру́ки ко́ротки! разг. — vous n'avez pas le bras assez long!

    он его́ пра́вая рука́ — il est son bras droit

    ему́ э́то сошло́ с рук разг. — прибл. il s'est tiré d'affaire, il l'a échappé belle, il s'en est tiré à bon compte [kɔ̃t]

    э́то де́ло его́ рук — c'est son fait, c'est le fait de...

    э́то мне на́ руку, э́то мне с руки́ разг. — прибл. cela m'arrange, cela fait mon jeu ( или mon affaire), cela me botte

    э́то мне не с руки́ разг. — cela ne m'arrange pas, cela m'est incommode

    он не чист на́ руку разг. — прибл. c'est un homme sans probité; il a les mains crochues

    у меня́ ру́ки опуска́ются разг. — les bras me tombent

    у меня́ всё из рук ва́лится разг. — tout me tombe des mains

    рука́ не дро́гнет — la main ne tremblera pas

    рука́ не поднима́ется — je n'ai pas le courage de (+ infin)

    ру́ки че́шутся разг. — les mains me démangent

    рука́ ру́ку мо́ет погов. — прибл. s'entendre comme larrons en foire; un barbier rase l'autre

    своя́ рука́ влады́ка погов. — прибл. quand on est le maître on fait ce qu'on veut

    * * *
    n
    2) colloq. aileron, louche (кисть), poigne
    3) simpl. paluche, pogne, griffe, pince, pince-cul
    4) argo. bradillon

    Dictionnaire russe-français universel > рука

См. также в других словарях:

  • serrer — [ sere ] v. tr. <conjug. : 1> • 1160; lat. pop. °serrare, altér. bas lat. serare, de sera « barre, verrou » 1 ♦ Vx Fermer. ♢ (mil. XIIIe) Mod. Région. Mettre à l abri ou en lieu sûr. ⇒ 1. ranger, remiser. Un grenier où « on serrait en hiver …   Encyclopédie Universelle

  • serrer — (sê ré) v. a. 1°   Étreindre, presser. Serrer un noeud. •   Ouf ! vous me serrez trop, MOL. Tart. III, 3. •   Ce qu on sent, ce qu on touche, c est ce qui échappe continuellement des mains qui le serrent ; plus on serre les choses glissantes,… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • poing — [ pwɛ̃ ] n. m. • 1174; puing XIe; lat. pugnus 1 ♦ Main fermée. Gros comme le poing. Les poings sur les hanches. Arme de poing. Revolver au poing, dans la main serrée. Serrer le poing. Loc. Il faut serrer les poings, rassembler son énergie;… …   Encyclopédie Universelle

  • Gestuelle Des Doigts Et Des Mains — La gestuelle des doigts et des mains constitue un véritable langage. Si beaucoup de gestes sont universels, la signification des gestes conscients est par contre le plus souvent culturelle. Main d une sculpture de bouddha …   Wikipédia en Français

  • Gestuelle des doigts et des mains — La gestuelle des doigts et des mains constitue un véritable langage. Si beaucoup de gestes sont universels, la signification des gestes conscients est par contre le plus souvent culturelle. Main d une sculpture de bouddha Sommaire …   Wikipédia en Français

  • Patrick Lozes — Patrick Lozès Patrick Lozès Nationalité française Naissance 1965 Carrière élu président du CRAN en 2005, réélu en 2008 …   Wikipédia en Français

  • Patrick Lozès — Nationalité française Naissance 1965 Carrière élu président du CRAN en 2005, réélu en 2008 Patrick Lozès …   Wikipédia en Français

  • colère — [ kɔlɛr ] n. f. et adj. • XVe; lat. cholera, gr. khôlê « bile », et fig. « colère » I ♦ N. f. 1 ♦ Violent mécontentement accompagné d agressivité. ⇒ courroux, emportement, exaspération, fureur, furie, vx ire, irritation , rage, fam. rogne.… …   Encyclopédie Universelle

  • RAGE — Connue depuis l’antiquité, la rage est toujours d’actualité en raison de son extension mondiale et de sa progression régulière en Europe, la France étant pour sa part contaminée depuis 1968. Elle touche tous les continents à l’exception de… …   Encyclopédie Universelle

  • Cauchemar — Pour les articles homonymes, voir Cauchemar (homonymie). Le Cauchemar de Johann Heinrich Füssli (1790 1791). Un cauchemar est une …   Wikipédia en Français

  • Cauchemard — Cauchemar Pour les articles homonymes, voir Cauchemar (homonymie). Le Cauchemar de Johann Heinrich Füssli, 1802 Le mot cauchemar …   Wikipédia en Français

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
… Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»